Creativiteit is een ingewikkeld begrip. Zodra je het vastlegt in leerlijnen of stappen, is de kans groot dat je het kwijt bent. Leren van Kunst gaat erover hoe je als leerkracht de creativiteit van je leerlingen stimuleert.

Het boek Leren van Kunst bestaat uit drie delen: waarom – wat – hoe.

Waarom?

Het eerste deel is kort maar krachtig: alles draait om openheid. Olga Potters en Suzan Lutke pleiten voor een open houding op alle niveaus. Creativiteit gedijt bij ruimte. Fysieke ruimte, ruimte in tijd, ruimte in contact. Als de leerling in contact met de leerkracht ruimte voor ideeën ervaart, ontstaat verbinding. De rol van de leerkracht is uitdagen, vrijheid geven en kaders bieden.

Wat?

Het tweede deel gaat wat creativiteit is. Creativiteit is de vaardigheid om de wereld opnieuw te bekijken, patronen te ontdekken en nieuwe verbanden te leggen. Je maakt iets nieuws door iets toevoegen aan wat er al is. Je borduurt voort op ideeën van anderen. Dat is een zich herhalend proces met een open einde. Vanaf het starmoment volgt onderzoek waarin de ideeën uitwaaieren (divergeren), ideeën getoets worden en dingen gemaakt (convergeren). Tijdens het proces vindt reflectie plaats op wat bedacht en gemaakt is, wat weer kan aanzetten tot nieuwe ideeën en ontwerpen.

Een creatief proces vraagt om verschillende eigenschappen. Potters en Lutke gebruiken hiervoor twee modellen. Treffinger stelt dat creativteit ruimte krijgt als leerlingen (alleen en samen) (1) veel ideeën kunnen genereren en (2) daar dieper op in kunnen gaan (analyseren, synthetiseren, evalueren). Ook (3) motiviatie, (4) openheid en moed zijn belangrijke eigenschappen. Het andere model is het model van Lucas, Claxton en Spencer. Volgens hen is een creatieve leerling (a) nieuwsgierig, (b) vindingrijk, (c) volhardend en (d) gedisciplineerd. Ook kan een creatieve leerling (e) goed samenwerken.

Om een leerling in zijn creatieve proces te begeleiden, is het belangrijk om inzicht te hebben in de kwaliteiten van de leerling. Het gaat dus niet alleen om maak-vaardigheden, maar ook om sociale interactie en doorzettingsvermogen.

Hoe?

Kunst is per definitie open-ended. De uitkomsten van een creatief proces staan niet vast. Spannend? De auteurs beschrijven dat dit voor sommige leerkrachten een soort kortsluting veroorzaakt: hoe moet dat met de leerdoelen en wat moet ik dan beoordelen?

Ontwerp –  Hoe maak je een les zonder dat je zelf weet wat eruit komt? Het helpt om ernaar de kijken als een speelveld. Het is niet een chaotisch veld. Jij geeft de kaders, spelregels en misschien ook het doel van het spel aan. Daarbinnen spelen de kinderen elk hun eigen spel. Je weet precies waarmee ze gaan spelen, alleen niet wat er uitkomt. Denk in je ontwerp na over nieuwsgierig maken, geef net genoeg weg zodat het uitdaagt tot onderzoeken en ontdekken.

Handelen – Van kunst kun je drie dingen leren over didactiek: (1) een ontwikkelingsgerichte grondhouding – in dialoog sta je in contact met jezelf en de ander, (2) openheid – geef ruimte om te prutsen, kijk zo goed mogelijk en doe zo weinig mogelijk en (3) focus op het proces – nodig de leerling uit om te verkennen, onderzoeken, associeren, verdiepen zonder te sturen op wat volgens jou de uitkomst moet zijn.  Stel je oordeel uit en stel vragen. Wat als …? Hoe …? Hoe zou je dat kunnen oplossen? Welke …?

Tot slot nog iets over beoordelen, maar dan anders. Help je leerling om de beste versie van zichzelf te worden als het gaat om creativiteit:

Geef je leerling inzicht in zijn kwaliteiten, help hem zelf uitdagingen te formuleren en te reflecteren op hoe ver hij daarin gevorderd is (p 112).

Ruimte voor en door creativiteit

Het waarom-deel van het boek komt wat mij betreft niet echt uit de verf, maar ik kan me prima vinden in het pleidooi voor een open, niet-oordelende, vragende houding van een leerkracht.

Soms roept het woord creativiteit het verlammende idee op ‘nu moet ik iets origineels maken’. Het wat-deel van het boek legt mooi uit dat creativiteit juist anders is. Creativiteit is voortborduren, maar wel met een open einde. Dat dat open einde soms kortsluiting oplevert, vind ik heel herkenbaar (zowel bij leerkrachten als bij kinderen).

In het hoe-deel van het boek geven de auteurs een mooie metafoor om daar anders over te denken: het speelveld. In andere woorden zeg ik dat ook vaak: Jij bepaalt het kader waarbinnen de leerlingen aan de slag mogen. Ik voeg daar graag nog iets aan toe. Ik denk dat de kortsluiting deels ook ontstaat door onervarenheid. Je hoeft niet meteen een heel nieuw speelveld te ontwerpen. Gun het jezelf en je leerlingen om met een kleine stap te beginnen! Kies een vertrouwd ‘speelveld’ en verander er iets aan. Speel met de kaders en de ruimte. Heb moed, wees mild en experimenteer.

Tot slot is het best moeilijk om geen oordeel te hebben. Oefen daarom ook met het stellen van de juiste vragen. Er staan mooie voorbeeldvragen in het boek. Een handige vorm is ook om je zin te beginnen met ‘Ik zie …’. Wat jij benoemt, roept reactie op bij je leerling, waardoor een gesprek ontstaat over het proces wat de leerlingen daartoe heeft gebracht.